Friese graaf

Met de benaming Friese graaf werden tot halverwege de 11e eeuw de graven aangeduid die de kustprovincies van het tegenwoordige Nederland bestuurden. De Nederlandse kust stond toen bekend als Fresia. De term was een 8e eeuwse herintroductie van de Frankische heersers van de streek, die bij de naam teruggrepen op de Frisii en Frisiavones uit de Late Oudheid en had aanvankelijk een strikt geografische betekenis.[1][2][3] Later zouden andere benamingen in zwang komen, bijvoorbeeld voor de graven van Holland en Zeeland.

Zie ook

  • Graafschap Midden-Friesland
Bronnen, noten en/of referenties
  1. Ton Derks: Ethnic Constructs in Antiquity: The Role of Power and Tradition, Amsterdam University Press, 2009, p. 325.
  2. De Friezen, 2013, p.78,79 'Het ziet er dus naar uit dat het Fries-Groningse terpengebied na een al of niet volledige bewoningsonderbreking vooral bevolkt werd door Germaanse stammen uit Noord-Duitsland en Denemarken, door mensen met een noordelijke achtergrond die hun eigen cultuur en gewoonten introduceerden.'
  3. Menno Dijkstra: Rondom de mondingen van Rijn & Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek, Sidestone Press, 2011, pp. 377.